Afbeelding
Foto: Bastiaan Ingen Housz

De raadselachtige chique sjees van het Openluchtmuseum

Authentiek

Het Nederlands Openluchtmuseum bezit een geheimzinnige sjees. Het boerenrijtuig is chic verguld en van schilderingen voorzien. Maar er klopt iets niet. Hoe oud is dit wagentje nou precies? En wie heeft het gemaakt? Een groep deskundigen van verschillende instellingen loste het raadsel op en publiceerde het artikel in het tijdschrift van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

Tekst: Mario Broekhuis

Sjezen zijn misschien wel de bekendste rijtuigen van Nederland. Met name de Friese. Ze zijn op veel oude koekblikken en vergeelde ansichtkaarten te zien. Maar terwijl deze soort wagens minstens tweeënhalve eeuw in gebruik is geweest en een belangrijke rol speelde in onze mobiliteitsgeschiedenis is er amper onderzoek naar gedaan. Daar is nu verandering in gekomen, 

dankzij het Nederlands Openluchtmuseum, Stichting Hippomobiel Erfgoed, het Nationaal Rijtuigmuseum en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Samen hebben zij de mooiste sjees van het Openluchtmuseum nauwgezet onder de loep genomen. Het was namelijk volstrekt onduidelijk wanneer deze gebouwd was.

Een sjees is een rijtuig met twee grote wielen, getrokken door een paard, soms door twee. In de achttiende eeuw reden adel en rijke kooplieden ermee, en in de negentiende eeuw gingen vooral boeren er op zondag mee naar de kerk. Omdat het wagentje zo licht is, kun je er hard mee rijden. Er werden dan ook harddraverijen mee gehouden. Op de voorkant van de sjees uit het Openluchtmuseum is een tafereel geschilderd van een vissersvrouw en een jongen met manden, met zeilschepen op de achtergrond. Achterop is een harddraverij afgebeeld, rennende paarden met ruiters. En op de zijpanelen is Hollandse romantiek te zien. Daar gaat het om nogmaals Scheveningse visvrouwen op het strand, drie koeien in de stijl van Paulus Potter, andere paardenrennen en tot slot een schaatsend stelletje in streekdracht.

Rococosnijwerk

Deze sjees heeft fijne, hoge wielen en een sierlijk gebogen bakje, om in te zitten. Bovendien is hij rijkelijk verguld en versierd met rococosnijwerk. De eigenaar ervan moet een welvarend mens zijn geweest, zo straalt het rijtuig uit. Een Hollander, geen Fries. Een Friese sjees heeft bijvoorbeeld houten riemsteunen, een Hollandse ijzeren. Door de gebogen panelen heet een dergelijke wagen ook wel ‘krompanelensjees’. Deze chaise, zoals de naam van dit van origine Franse model luidt, bij ons verbasterd tot ‘sjees’, is een toonbeeld van wagenmakerkunst. Dat was ook koningin-regentes Emma opgevallen, want dit exemplaar stond model voor de ponysjees die zij in 1892 door de Grote Bazaar voor haar dochter liet maken.

De chique sjees kwam in 1881 naar het Rijksmuseum als bruikleen van jonkheer Victor de Stuers, de vader van de monumentenzorg. Na te zijn verworven is hij in 1952 aan het Nederlands Openluchtmuseum overgedragen. Aanleiding om het tweepersoonsvoertuig beter te bekijken is een bewering van historicus Dick Haagsman. Hij is familie van Andries Haaxman, destijds technisch directeur van de befaamde rijtuigfabriek Hermans & Co. Haagsman stelt dat het wagentje in deze fabriek in Den Haag is vervaardigd, of er in ieder geval is beschilderd door kunstschilder Pieter Haaxman, broer van de directeur. Het kan, want tot nu toe weet niemand met zekerheid wanneer en door wie de sjees gebouwd is.


 Foto: Bastiaan Ingen Housz

Hofleverancier

Aan de andere kant zijn er van Hermans geen andere sjezen bekend. Ze komen niet in catalogi of advertenties voor. En bovenal passen ze niet in het moderne scala van modellen dat het bedrijf sinds de oprichting in 1839 produceerde. Van een hofleverancier en Nederlands grootste rijtuigfabriek verwacht je geen boerenkarretjes. Die werden normaal gesproken door lokale wagenmakers gebouwd. Wat wel een rol kan spelen is dat sjezen halverwege de negentiende eeuw een unieke positie in ons land kregen. Terwijl het model in het buitenland achterhaald was, gebruikten Nederlanders het nog op het platteland en voor harddraverijen.

Misschien pakte Hermans daarom met een sjees uit op de eerste wereldtentoonstelling in Parijs. Op 25 februari 1855 deed de krant De Grondwet verslag: ‘Bij het intreden in de zaal wordt het oog al dadelijk gevestigd op eene Hollandsche chais, in den stijl der 18e eeuw, ingezonden door de met roem bekende rijtuigmakers M.L. Hermans en Comp. Het is een fraai stuk dat onze nijverheid, in het vak van rijtuigmaken, waarlijk tot eere zal verstrekken; bovendien heeft de penseel-arbeid, welke daarop voorkomt, veel kunstwaarde. Het zijn vier verschillende stukken, voorstellende: Scheveningers in hunne nationale klederdracht, een landschap met vee, eene harddraverij en een paar schaatsenrijders.’

Visitekaartje

Deze voorstellingen komen precies overeen met die van de onderzochte krompanelensjees. Dit boerenrijtuig is een visitekaartje van de firma Hermans, dat in 1858 opnieuw te zien is op een nijverheidstentoonstelling in Middelburg. Wanneer drie jaar later Nederland en Nederlands-Indië door een watersnoodramp geteisterd worden, stelt Hermans voor een verloting een sjees ter beschikking. ‘Onder het reeds groot aantal ingekomen prachtige prijzen bekleedt dit geschenk eene voorname plaats, en zal voorzeker nog zeer velen aansporen om door het nemen van loten het edel doel der ontwerpers van de verloting zo veel mogelijk helpen bevorderen.’

Dat schrijft de Rotterdamsche Courant op 19 februari 1861. Het is na de wereldtentoonstelling de tweede en laatste keer dat er sprake is van een sjees van Hermans. De prijs valt op lotnummer 37794, van 250.000 verkochte loten, gevolgd door prijzen ter beschikking gesteld door de koning en de koningin-moeder. Blijkbaar heeft de gelukkige winnaar weinig aan de Noord-Hollandse sjees, want hij zet hem te koop in de Leeuwarder Courant van 2 augustus 1861. Is de tweewieler daarna in bezit gekomen van jonkheer De Stuers?

Prachtexemplaar

In Het Vaderland van 21 juni 1927 staat een korte geschiedenis van Hermans, geschreven door Pieter Anne Haaxman, zoon van de kunstschilder. Daarin komt de sjees ter sprake: ‘Op de wereldtentoonstelling te Londen in 1861 was de fabriek van Hermans vertegenwoordigd door het sierlijke staatsierijtuig voor den Sultan van Solo en door een prachtexemplaar van een boerenchais. De fraaie boerenchais kan men thans nog bewonderen in het Rijksmuseum. Op de paneelen is een oud-Hollandsche boerenbruiloft geschilderd, het werk van den in 1891 overleden Delftschen kunstschilder P.A. Haaxman. In den catalogus van het museum staat abusievelijk als auteur van het schilderwerk vermeld de paardenschilder Verschuur.’

Het is geen betrouwbaar artikel in die zin dat het staatsierijtuig voor de sultan van Solo al in 1859 op Java was afgeleverd. En net zomin als een sjees heeft dit rijtuig op de wereldtentoonstelling van Londen gestaan. Bovendien had Londen in 1861 geen wereldtentoonstelling. Wat verder niet overeenstemt met de onderzochte sjees is de bruiloft op de panelen. Het artikeltje kan zijn geschreven op basis van een niet al te scherp geheugen van de tachtigjarige journalist. Maar wel interessant is het expliciet noemen van Haaxman als schilder. Een van diens nazaten bezit een olieschets van Scheveningse vissersvrouwen, gemaakt door Haaxman. Deze is identiek aan de voorstelling op het voorste paneel.

Bing & Braet

Hans Piena, conservator van het Openluchtmuseum: ‘Ik kan me voorstellen dat aan beide werken een eerdere afbeelding van bijvoorbeeld een romantisch schilderij of wellicht een Bing & Braet ten grondslag ligt, dat in die tijd populair was.’ Het geïllustreerde boek Nederlandsche kleederdragten: Naar de natuur geteekend van Valentijn Bing en Jan Braet von Überfeldt verscheen in 1849 voor het eerst. Het heeft menig artiest geïnspireerd. Dit maakt het mogelijk dat het sjezenbakje inderdaad door Haaxman is beschilderd, vlak voor de wereldtentoonstelling in Parijs in 1855. Maar een hard bewijs?

Wat het verhaal dus tegenspreekt, is dat zo’n ouderwets boerenwagentje niet in de productie van Hermans past. Alhoewel er zeker vaklieden in de fabriek rondliepen die het konden maken. En waarom zou het bedrijf dan juist zoiets in elkaar zetten en geen topstuk waar iedere potentiële klant van droomde? Specialisten van het Openluchtmuseum, het Rijtuigmuseum en Hippomobiel Erfgoed ontdekten dat de vulling van paardenhaar en de jute aan de onderkant van de fluwelen stoffering zijn hergebruikt. En dat aan de binnenzijde van het bakje meerdere rijen stoffeernagelgaatjes en resten van nagels van eerdere bekledingen zijn te zien. De onderzoekers kwamen tot de werkhypothese dat alles wijst op een sjees uit de achttiende eeuw die in de negentiende eeuw is voorzien van schilderingen en nieuwe stoffering.


Hans Piena (Openluchtmuseum) verkent een wiel. Jan Zijlstra (Rijtuigmuseum) kijkt mee - Foto: Mario Broekhuis

Bruine, blauwe en zwarte

Op beschadigde plekken komen onder de schilderingen een bruine, een blauwe en een zwarte verflaag tevoorschijn. Maar op het onderstel zijn deze oudere lagen niet zichtbaar. De blauwe onderlaag zou de oorspronkelijke uit de achttiende eeuw geweest kunnen zijn, al dan niet met verguld bieswerk op de panelen. Ook is het mogelijk dat bak en onderstel niet tegelijk zijn gemaakt, maar op een gegeven moment zijn samengevoegd. Het snijwerk van beide verschilt namelijk aanzienlijk in stijl. Daarom kreeg de Rijksdienst een aantal vragen voorgelegd.

Kan de volgorde van de lagen verf aantonen dat de bak en het onderstel bij elkaar horen? Kunnen de pigmenten in de oudste verf een indicatie geven van de ouderdom van de sjees? En hoe oud zijn de voorstellingen op de vier panelen? Om de antwoorden te vinden namen de Rijksdienst-deskundigen zo compleet mogelijke verfmonsters. Deze zijn als dwarsdoorsnede geprepareerd door ze in een transparante giethars in te bedden en vervolgens loodrecht op het oppervlak aan te slijpen. Daarna zijn ze onderzocht met optische microscopie in gepolariseerd licht en met behulp van fluorescentiemicroscopie met ultraviolette straling om inzicht te geven in de laagopbouw. Om de pigmenten te identificeren zijn de doorsneden geanalyseerd door middel van elektronenmicroscopie met energie-dispersieve röntgenanalyse.

Langere bestaansgeschiedenis

De bak bleek na de oorspronkelijke afwerking nog drie keer geschilderd en verguld te zijn. Daarentegen is het onderstel slechts één keer afgewerkt, zwart met verguld snijwerk. De plaklaag en het bladgoud van deze vergulding komen overeen met die in het derde afwerkstadium op de bak. Het is daardoor aannemelijk dat de bak een langere bestaansgeschiedenis heeft dan het onderstel. Het snijwerk op de bak was eerst goud op een wit fond. In het tweede stadium was dat goud op een donkergroene achtergrond en in het derde goud op een zeer donkerblauw, bijna puur synthetisch ultramarijn. Dat blauw is in 1823 uitgevonden.

De onderzoekers hebben in de monsters van de panelen geen eerdere verguldingen aangetroffen. De taferelen zijn geschilderd met verf waarin zinkwit zit, dat pas na 1850 als pigment voor olieverf in de handel kwam. Wat vertelt ons dat over de ontstaansgeschiedenis van deze sjees? Waarschijnlijk is het onderstel in het midden van de negentiende eeuw gemaakt voor de oudere bak. Op dat moment zijn de constructieve delen met snijwerk van de bak opnieuw afgewerkt, en zijn de panelen van schilderingen voorzien. Deze zijn aangebracht op dezelfde geverniste donkerblauwe verf die op de constructieve delen onder de laatste vergulding zitten.

Voor de hand

Voor Hans Piena komt het niet als een verrassing dat halverwege de negentiende eeuw een oudere sjees met voorstellingen is versierd. Het Openluchtmuseum heeft vele van dergelijke voorwerpen in de collectie. Zoals kastjes die van origine een houtimitatie droegen, maar later zijn overgeschilderd naar taferelen van Melchior d’Hondecoeter. De conclusie ligt nu voor de hand. Hermans, pas opgericht in 1839, heeft het bakje uit de achttiende eeuw niet gefabriceerd, maar waarschijnlijk wel het onderstel. De firma heeft toen ook op de bak de laatste verf en vergulding aangebracht. Dat Haaxman de figuratieve beschilderingen heeft gemaakt is aannemelijk op grond van datering en de vergelijking met andere werken van de schilder.

Alles wijst erop dat dit voor reclame op de Parijse tentoonstelling van 1855 is gedaan. Wat we aan die conclusie hebben? Dat naast het beter thuisbrengen van een collectiestuk nu ook de erfgoedwaarde beter valt in te schatten. Niet alleen is deze krompanelensjees belangrijk in de vervoersgeschiedenis van Nederland, maar het onderzoek bewijst ook het respect dat een negentiende-eeuwse rijtuigfabrikant had voor het werk van zijn voorgangers. Men zag zo’n sjees toen al als waardevol, onderdeel bovendien van de Nederlandse identiteit en blikvanger op een wereldtentoonstelling. 

Bron: Rijksdienst voor het cultureel erfgoed

Mario Broekhuis, bestuurslid van Stichting Hippomobiel Erfgoed, verrichtte mede dit onderzoek (info@hippomobielerfgoed.nl)

Afbeelding
Hans Piena (Openluchtmuseum) verkent een wiel. Jan Zijlstra (Rijtuigmuseum) kijkt mee